Manna Steltenpool
- Nicolaas Beetskade
- Leeftijd: 92
- Partner: Peter Steltenpool †
- Kinderen: Irma, Peter, Bas en Walter
- Beroep: Gepensioneerd leerkracht
”"Ons huis was ons koninkrijk"
In de ruim zestig jaar dat Manna Steltenpool (92) aan de Nicolaas Beetskade woont, zag ze buurtbewoners komen en gaan. Een kazerne werd gesloopt, flats gebouwd. ‘Wij lieten ons als eerste aansluiten op het riool.’
‘Ik ben geboren in de Pijp in Amsterdam, in de Frans Halsstraat. Dat is nu een yuppenbuurt. We woonden er met negen kinderen. De oudere kinderen hadden er meer moeite mee dan ik dat er zo weinig privacy was. Ik was de jongste en werd ook wel een beetje verwend. Mijn vader had een slagerijtje. Achter de winkel had je een dagverblijf, zoals dat toen werd genoemd. Daar aten we, en er waren bedsteden waarin we met z’n tweeën sliepen.
‘Ik ging voor het eerst in Amsterdam op kamers bij een hospita. In die tijd werden kolen vaak opgeslagen in zolderkamertjes, driehoog achter. Omdat zij alleen was en niet zoveel kolen nodig had, had ze ruimte over die ze kon verhuren. Ik moest bij haar naar de wc, die was op één hoog.
‘Peter, mijn man, woonde ook op kamers in Amsterdam. Hij kwam uit Wognum, in West-Friesland, en werkte bij Wessanen in Zaandam. Hij was een techneut, maar werkte niet in het laboratorium of zo. Hij was arbeidsanalist, een nieuw vak in die tijd. Hij keek bijvoorbeeld hoe zakken met grondstoffen het beste van boord gehaald konden worden. Hij bepaalde hoe mensen het handigst konden staan om zoveel mogelijk productie te halen. Met een stopwatch stond hij op de boot te meten hoe snel het werk ging. Die Zaankanters werden weleens kwaad op hem en riepen dan: “We sodemieteren je in de Zaan!”
‘Peter is er helaas al twintig jaar niet meer.’
Nog geen flatgebouwen
‘We zijn in 1959 getrouwd en konden voor negentienduizend gulden een nieuw huisje kopen in de Jan van Goyenstraat in Alkmaar. Tuintje voor, schuurtje achter, het was paradijselijk: ons koninkrijk. We keken uit op de Ruysdaelkade, aan de overkant van het water, want de hoge flatgebouwen stonden er toen nog niet. Het lyceum aan de Fabritiusstraat stond destijds nog midden in het weiland. En aan de rand van onze buurt, waar nu het GAK-gebouw staat, stond een kazerne.
‘We hebben daar drie jaar gewoond en er ons eerste kindje gekregen: Irma. We wilden er graag nog eentje, maar er was geen ruimte om tot die tijd de box en kinderwagen op te bergen. En Peter knutselde graag, dus hij had ook wat meer plek nodig. Daarom zijn we naar de Nicolaas Beetskade verhuisd. En ik woon er nog steeds.
‘Uiteindelijk kregen we vier kinderen, waaronder een tweeling: Bas en Walter. Ik ben hier in de woonkamer bevallen van de eerste, en toen zei de dokter dat er nog eentje achteraan kwam. “Nee hè,” zei ik, “ik heb maar één wiegje en babyuitzet!” Ze hebben toen snel de kinderwagen van boven gehaald, die een tijdje als tijdelijke wieg heeft gediend.’
Boven woonde een opoetje
‘Het huis was eerst nog in tweeën gesplitst. En beneden was een kamer-en-suite. In het plafond kun je nog zien waar de schuifdeuren zaten. Hierboven woonde een opoetje. Zij had aan de voorkant haar woonkamer, achter een slaapkamertje, en waar wij nu de douche hebben, had zij haar keukentje. Toen wij er in 1962 of 1963 kwamen wonen, hebben we meteen alles verbouwd.
‘Tussen de woonkamer en keuken zat oorspronkelijk een klein doorgeefluikje. Dat hebben wij verder opengemaakt tot een grotere opening, met onderin een kast die je zowel vanuit de keuken als de woonkamer kunt openen, heel handig om de borden en schaaltjes te pakken. En als de kinderen een verjaardagsfeestje gaven, was dit het loket waar de wijnballen, trekdrop en limonade doorheen gingen. Het was een klucht, hartstikke leuk.’
Hoe kwam u terecht in het onderwijs?
‘Ik had intern gestudeerd aan de kweekschool aan de Lauriergracht in Amsterdam en daar ook lesgegeven. Omdat ik er vier jaar had geleerd en vier jaar voor de klas had gestaan, mochten we trouwen in het kapelletje. Dat was nog nooit eerder gebeurd. De zusters vonden het een eer.
‘Na mijn verhuizing naar Alkmaar was het de nonnen van een school in de Emmastraat ter ore gekomen dat ik uit het onderwijs kwam. Een non kwam bij me op visite en vroeg of ik bij hen kon komen werken omdat er leerkrachten waren uitgevallen. Ondanks dat ik jonge kinderen had, heb ik voor de klas gestaan. Het ging destijds niet via een uitgebreide sollicitatieprocedure, ik kon gelijk als parttimer aan de slag. En via akten van benoeming heb ik ook pensioen opgebouwd. Ik vind lesgeven nog steeds geweldig, kinderen hebben mijn hart. Maar rond mijn zestigste ben ik gestopt.’
Auto is alles
‘Ik ben helemaal zelfstandig. De winkels in het Hoefplan zijn dichtbij, en soms ga ik naar Heiloo, want daar is ook zo’n gezellig winkelcentrum. Als mijn dochter vanuit Amsterdam komt, staat ze in zeven minuten vanaf het station bij mij voor de deur. Fietsen kan ik niet meer, maar ik heb het geluk dat ik nog auto kan rijden. Mijn zoon woont in Nieuwe Niedorp, daar rijd ik in een halfuur naartoe.
‘Toen ik negentig werd, moest ik weer gekeurd worden. In het kantoor bij het politiebureau, bij het Mallegatsplein, kreeg ik te horen dat mijn rijbewijs weer was verlengd. Niet voor een jaartje, maar gelijk weer voor vijf jaar! Ik kon die man wel zoenen. Mijn auto is mijn alles.’
Poep tussen de tegels
‘Veel kleine winkels zijn uit het Rembrandtkwartier verdwenen. Toen de supermarkten kwamen, gingen mensen daarheen omdat ze er twee cent goedkoper uit waren. De kleine winkels waren toen eigenlijk alleen nog goed voor de vergeten boodschappen. Mensen belden zelfs na sluitingstijd aan bij de winkeliers – die vaak bij hun winkel woonden – voor een pakje boter of suiker.
‘Aan de andere kant herinner ik me dat mijn vader ons als kinderen soms naar andere slagers in de buurt in Amsterdam stuurde om te kijken wat de lappen vlees daar kostten. Hij zorgde er dan voor dat hij steeds één cent onder hun prijs zat.
‘Er is natuurlijk meer veranderd. Zo zijn veel voorzieningen tegenwoordig centraal geregeld, door de gemeente of het waterschap. Vijfenzestig jaar geleden moest je veel meer zelf opknappen. In onze achtertuin lag bijvoorbeeld een septic tank waar de afvoer van vijf huizen op uitkwam. We hebben meegemaakt dat de tank vol zat en de poep tussen de tegels omhoogkwam. Wij lieten ons als eerste aansluiten op het riool. De buren, of eigenlijk hun huurbazen, moesten daarna wel volgen, want het werd te veel gedoe om steeds bij ons aan te kloppen om de tank te laten legen. Dat gebeurde destijds met buizen die dwars door onze woonkamer werden aangelegd.
SOS-knop
‘Er komen in de loop der jaren natuurlijk steeds weer nieuwe, aardige mensen wonen. Ik heb nooit problemen met de buren gehad. De buren gaan heel goed om met elkaar. Als er wat is, dan kan ik bij iedereen terecht. Vroeger waren het zwembad De Overdekte, waar de kinderen zwemles hadden, en het schoolplein de sociale ontmoetingsplekken. En in de stad had je natuurlijk de 8-oktoberfeesten en Sint-Maarten. Dat vind ik nog steeds zo enig: die smoeltjes voor de deur! Maar buurtfeesten, zoals die nu worden georganiseerd, had je vroeger niet.
‘In een buurthuis ergens bij de Singel heb ik tien lessen gevolgd om met de mobiel te leren werken. En ik draag een horloge met een SOS-knop. Als ik daarop druk, wordt een van mijn kinderen gebeld. Ik heb dat een keer per ongeluk gedaan, in mijn slaap. Opeens hoorde ik Walter door de telefoonspeaker: “Mam, wat is er?”’
Helden met een bootje
‘Ik kijk graag vanuit huis naar het water aan de overkant van de weg. Jammer dat het riet daar vaak zo hoog staat. Vroeger schaatsten de kinderen erop. En ze hadden een klein polyester bootje waarmee ze gingen vissen, of ze peddelden helemaal naar de Egmondermeer.
‘Ze hebben zelfs eens de krant gehaald met dat bootje. Een auto was van de brug het water ingereden, en de jongens hebben toen vanuit het bootje een touw aan de auto vastgemaakt en hem eruit getrokken. Geen idee hoe ze dat voor elkaar hebben gekregen, het zal toch behoorlijk zwaar geweest zijn.
‘Ik hoef niet meer zo vroeg op te staan. Ik heb een tv’tje aan het voeteneind van mijn bed staan en blijf soms nog even lekker liggen als er die dag toch niemand langskomt. Mijn kinderen wonen allemaal niet hier in de buurt, dus ze zijn er niet altijd.
‘Toen ik negentig werd, vroegen ze wat ik graag wilde hebben. “Niks, want ik heb alles al,” zei ik. Toen hebben ze met z’n viertjes afgesproken dat de bloemist uit het winkelcentrum bij de Wendelaarstraat elke veertien dagen een grote bos bloemen bij me bezorgt. Het is zó prachtig. Ik app ze dan om te zeggen wat voor lieverds ik ze vind.’
Het nieuwsbericht over de auto te water
Fotografie door buurtgenoot Marcel Witte
